Bewoning en Bedrijf
Nederzettingen
Tijdperk - Monniken en Ridders
Nadere beschrijving - Bewoning en bedrijf
Waar binnen te zien - Een maquette van een boerderij uit de vroege middeleeuwen is te zien in museum 'De Tien Malen'
Na de Romeinse tijd verschoof het zwaartepunt van bewoning van de hoge gronden naar de randgebieden. Er waren hier goede mogelijkheden om nederzettingen te stichten. Hiervoor was het in de eerste plaats belangrijk dat er goed en voldoende drinkwater was te vinden. Hieraan ontleent Putten waarschijnlijk ook zijn naam (Puthem).
In de tweede plaats was het nodig dat er wat hogere zandruggen in het gebied aanwezig waren om een nederzetting op te kunnen bouwen. Ook was er langs de westkust wat betere grond te vinden voor de verbouw van landbouwproducten. Er waren natuurlijk mogelijkheden voor de schapenhouderij op de heide en woeste gronden. Zij zorgden ervoor dat er voldoende melk, wol en vlees was om te overleven. Nog belangrijker was de productie van hun mest, om meer grond in cultuur te kunnen brengen. Ook de bijen waren belangrijk voor de honing, en de bijenwas voor de kaarsen.
Zo groeiden de nederzettingen uit tot kleinere gemengde landbouwbedrijfjes, die vaak in een ovale cirkel vorm werden gebouwd (een brink). Zo werden de mensen, maar ook vooral de beesten, min of meer beschermd tegen wolven en vossen.
De dorpen, zoals Putten, waren nog klein. Het bos was daarbij voor de boereneconomie van groot belang als weideplaats voor vee en bron voor bouw- en brandhout. Ook leverde het voedsel voor vee en mens (loof, honing, wild) en vormde het een areaal voor ontginning t.b.v. de landbouw.