Geschiedenis
Het verhaal van Putten begint met een schriftelijke bron uit 855, waarin de naam Puthem opduikt. Het is één van de toponiemen die genoemd wordt in een transactie van landerijen en hoeven door een rijk man Folckerus aan het klooster van Werden. Het christendom heeft op de Veluwe zijn intrede gedaan en kloosters bezitten al snel grote delen van de Veluwe. Puthem betekent letterlijk huis bij de put (bron). Maar de geschiedenis van het gebied rond Putten is natuurlijk veel ouder.
Putten ligt op de rand van de Veluwe, op een gestuwde rug westelijk van de Leuvenumse beek. De Veluwe is sinds de ijstijden in trek bij dier en mens. Kuddes grote grazers lokten de jagers/verzamelaars naar het noorden. Af en toe kom je sporen van deze eerste mensen op de Veluwe. Makkelijker wordt het voor archeologen als die mensen zich vanwege de introductie van de landbouw zich settelen op een vaste plek. Archeologen vinden geregeld sporen van prehistorische bewoning. De begrafeniscultuur uit de eerste drie millennia levert duizenden grafheuvels op.
Sinds 2007 wordt er uitgebreid onderzoek gedaan naar grafheuvels op de Veluwe. Sindsdien hebben wij geleerd dat grafheuvels niet als losse objecten bekeken moeten worden, maar als onderdeel van een groot ritueel landschap. Tussen de heuvels blijken heel veel meer begravingen aanwezig te zijn en sporen van structuren, waarvan we de exacte aard niet kennen. Te denken valt aan dodemanshuisjes, eregalerijen, stoomkuilen etc. In het derde millennium voor Christus zien we een grote immigratie van mensen die vanuit Rusland naar het westen trekken. Heel noordwest Europa behoort op een gegeven moment tot de klokbekercultuur. De Veluwse klokbeker is hierop een typerende variant. Bewoning vinden we in de vroegste perioden vooral hoger op de Veluwe, wanneer beken nog watervoerend zijn. Langzaamaan drogen beken op en zakken de bewoners naar lagere delen, waar een balans van nat en droog is. Daar zie je de dorpen in historische tijden ontstaan.
De boeren ploegen en verbouwen granen, houden koeien en schapen en de ontwikkeling bestaat vooral uit het gebruik van metalen (brons en ijzer). Hoewel Romeinse soldaten Ermelo zeker tweemaal hebben bezocht, kennen we geen sporen van ze in Putten. De vroege middeleeuwen, voor de kerstening kenmerkt zich archeologisch gezien door begravingen rijk aan bijgiften. Bij Krachtighuizen is in de jaren ’30 een grafveld opgegraven met prachtige vondsten (schalen, potten, zwaarden, sieraden, kralenkettingen, wapens etc. Deze cultuur (Merovingische periode) eindigt met de kerstening. De intrede van het christendom laat zich in Putten dateren rond 800. Tot die tijd vinden wij rijke graven. Daarna is er een overgangsperiode, waarbij de willekeurig grafrichting overgaat in een oost-westoriëntatie. Daarna wordt er begraven bij de kapel of kerk in het gebied. De kerstening wordt op de Veluwe uitgevoerd door Willibrord, Bonifacius, Lebuinus en Liudger. De laatste is mogelijk in Putten de persoon die mensen bekeerde.
Het Christendom brengt een grote organisatie met zich mee, waarbij diverse kloostergilden gronden, hoeven en boeren in eigendom krijgen. Het Klooster in Werden is in de vroegste periode het meest actief in Putten. Later komt Paderborn in beeld. Van Paderborn kennen we in Putten de kelnarij. Vanuit de kelnarij werden de bezittingen van Paderborn beheerd, belastingen geïnd en het gebied bestuurd. In 1559 worden de eigendommen van Werden overgedragen aan de Abdinghof te Paderborn en is er feitelijk nog maar 1 gezag voor Putten. Je ziet op de Veluwe en in Putten een verschuiving van bewoning naar de kerk. Zo beginnen dorpskernen te ontstaan, waar markten worden georganiseerd, handwerklieden hun beroep uitoefenen en wat een keur geeft aan mensen die niet meer alleen boeren. Dat gaat in een stad natuurlijk sneller dan in een dorp.
Vanaf de late middeleeuwen begint men de landerijen te bemesten met potstalmest. In de tientallen schaapskooien in en rond Putten werden heideplaggen gelegd, die eens in de zoveel tijd vermengd met schapenstront over de bouwlanden werd uitgereden. Hierdoor ontstonden de bolle akkers, die gestaag uitgroeiden tot dorpsenken. Putten en de diverse andere buurtschappen hadden hun eigen enken of bouwlandgronden. Aan het einde van de middeleeuwen ontstaan er wat kastelen/landhuizen zoals Oldenaller, Bijstein, de Vanenburg.
De Nieuwe Tijd kenmerkt zich door landgoederen en grootgrondbezitters. Deze ontwikkeling vindt plaats na 1800 wanneer gemeenten worden aangespoord om heidegronden te verkopen en te laten ontginnen. Landgoed Schovenhorst is een mooi voorbeeld van een rijke man uit Utrecht die gronden opkoopt en ze laat ontginnen. De eigenaar, Schober, experimenteerde met de teelt van bomen. Zodoende ontstaan er een Pinetum en een Arboretum waar een grote diversiteit aan naaldbomen te zien is. Deze eigenaren/ontwikkelaars van landgoederen brachten werkgelegenheid met zich mee.
De Tweede Wereldoorlog heeft een diepe kras aangebracht in ons collectief geheugen. Ook deze periode is onderdeel van onze geschiedenis. In Putten herdenken we jaarlijks de slachtoffers van de razzia op 1 oktober 1944. Bij de razzia werd een groot deel van de mannelijke beroepsbevolking afgevoerd naar diverse concentratiekampen. Hierbij kwamen 552 mensen om het leven. Terecht dat wij herinneren.